
02/08/2025
𝗗𝗲 𝗠𝗮𝗻 𝗺𝗲𝘁 𝗵𝗲𝘁 𝗘𝗶𝗸𝗲𝗻𝗺𝗮𝘀𝗸𝗲𝗿
Het was eind september 1953 toen een gure storm over Hooghalen trok. De lucht was donker als roet, en de wind gierde door de oude eiken naast de herberg. Boer Bartels stond achter zijn tap, peinzend, toen de deur met een klap openvloog.
In de deuropening stond een man. Druipend van de regen, lang van gestalte, gehuld in een lange mantel. Zijn gezicht ging schuil achter een ruw uitgesneden houten masker van donker eikenhout, met slechts twee gaten voor de ogen. Niemand zei iets.
De man stapte naar voren, zijn laarzen sloegen doffe klappen op de houten vloer.
“Boer Bartels,” klonk een diepe, drogende stem. “Ik kom voor de kamer boven de tap.”
Bartels verstijfde. Die kamer — gesloten sinds 1893 — werd door niemand meer genoemd. De sleutel had hij diep in de schouw gemetseld, voor de zekerheid.
“Die kamer is dicht. Altijd al geweest,” bromde hij.
De man tikte op de bar met een lange, houten vinger.
“Niet voor mij.”
Een siddering trok door de herberg. De lucht leek zwaarder te worden. De gasten zwegen, hun kruiken halverwege de mond.
Boer Bartels haalde diep adem, liep zwijgend naar de haard, stak zijn hand in een kier en haalde de sleutel tevoorschijn. Hij wist niet waarom hij het deed. Alleen dat hij het moest.
Samen klommen ze de houten trap op. De herberg kraakte bij elke stap. Op de overloop hing de deur van de verboden kamer als een schaduw uit het verleden. Bartels stak de sleutel in het slot. Het klikte met een geluid alsof iets oud en dorstig ontwaakte.
Binnen was het koud. Droog. Een eenpersoonsbed, een lege kast, en in de hoek: een groot spiegelpaneel, dof van ouderdom.
De man liep recht op de spiegel af.
“Hier is het begonnen,” zei hij zacht.
“Wat?” vroeg Bartels.
De man draaide zich om.
“Het eerste brouwsel. De bron. Het geheim waar je bier zijn kracht aan ontleent. Maar kracht eist balans. En balans… eist offers.”
Plots barstte het houten masker open als droog schors. Eronder zat niets dan zwartte — geen gezicht, geen huid, alleen een kolkende leegte. De kamer vulde zich met ijzige wind. De spiegel begon te rimpelen als water.
Bartels greep naar zijn hals en haalde zijn leren bierfles tevoorschijn. Zonder aarzeling slokte hij een volle teug Bartels Bier.
Het gloeide in hem als vuur. Hij brulde, greep de houten stoel en smeet die tegen de spiegel. Die brak — niet in scherven, maar in rook.
De man met het eikenmasker verdween met een laatste fluistering:
“De kamer blijft niet eeuwig gesloten…”
Sindsdien is de deur weer dicht. Maar ’s nachts, als de wind uit het zuiden komt, zien voorbijgangers licht schijnen achter dat ene, blinde raam boven de tap.
En Bartels? Die vult zijn kruiken met zwijgzaam gezicht. Want sommige waarheden smaken bitterder dan zijn bier.